Beoordeling internationale benchmark NS en ProRail
ProRail en NS hebben weer een internationale benchmark1 uitgevoerd, waarin zij hun prestaties over de periode 2015-2018 hebben vergeleken met andere infrastructuurbeheerders en spoorvervoerbedrijven in Europa. Op verzoek van de directeur-generaal Mobiliteit van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) ook deze benchmark beoordeeld.
NS en ProRail ieder vergeleken met 5 partners
Het KiM ziet dat NS en Prorail de aanbevelingen uit de beoordeling van KiM op de voorgaande benchmark (KiM, 2017) ter harte hebben genomen, binnen wat mogelijk is in de uitvoeringspraktijk van het internationaal benchmarken. De benchmark brengt alle relevante informatie samen om de prestaties van het Nederlandse spoorsysteem zo goed als redelijkerwijs mogelijk is te kunnen vergelijken met 5 internationale partners. Voor de treinvervoerders betreft het NMBS, DSB, Greater Anglia, West Midland Trains en SBB; voor ProRail wordt vergeleken met Trafikverket, Banedenmark, SNCF Réseau, Network Rail en SBB Infra. In totaal gaat het om informatie uit 6 Europese landen: Nederland, België, Zweden, Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannië, Zwitserland.
Interpretatie lastig door situatieverschillen en anonimiseren
Bij de interpretatie van verschillen in prestaties tussen landen moet bedacht worden dat de sociale en geografische situatie tussen sommige landen verschillend is. Ook stelden vergelijkingspartners als voorwaarde voor medewerking aan de benchmark dat bedrijfsvertrouwelijke informatie niet herleidbaar is naar individuele partners. Daarom is, met name bij het onderling vergelijken van de prestaties van vervoerders, veelvuldig gebruik gemaakt van geïndexeerde of over de vergelijkingspartners gemiddelde gegevens. Dit, in combinatie met de hiervoor al genoemde verschillen tussen vergelijkingslanden maakt het echter lastig de absolute prestatie-ontwikkelingen op waarde te schatten.
Sommige partners maken andere keuzes
In de door NS en ProRail uitgelichte bevindingen in de gecombineerde hoofdrapportage komt naar voren dat het Nederlandse spoorsysteem op tal van punten tot de koplopers behoort en zich gunstig ontwikkelt. De achterliggende rapportages, die het KiM op vertrouwelijke basis onder geheimhoudingsverklaring kon inzien, geven daarvoor ook veel onderbouwing. Deze onderbouwing uit de achterliggende rapportages is echter wel nodig om de figuren in de hoofdrapportage goed te kunnen interpreteren en missen daarom aan zeggingskracht voor lezers die daar niet over beschikken. De achterliggende rapportages laten tegelijk ook zien dat sommige partners andere beleidskeuzes maken (bijvoorbeeld sterk sturen op tegengaan treinuitval in plaats van punctualiteit), en dat er een vergelijkingspartner is die op diverse punten vaak nog net wat beter scoort. Het KiM mist in (de samenvatting van) de hoofdrapportage de punten waar NS en ProRail nog van denken te kunnen leren.
Uitspraak financiële prestaties hoofdrailnet niet verbreden naar gehele spoorsysteem
NS en ProRail sluiten de uitgelichte bevindingen in de gezamenlijke hoofdrapportage af met de constatering dat de netto-overheidsbijdrage aan het reizigersvervoer op het hoofdrailnet één van de laagste van de vergelijkingsgroep is. Deze constatering beperkt zich terecht tot het hoofdrailnet. Zij mag niet zonder meer worden verbreed naar het Nederlandse spoorsysteem als geheel, zoals in eerdere concepten verwoord. Indien men de overheidsbijdrage aan het Nederlandse spoorsysteem als geheel zou willen beschouwen, moeten bijvoorbeeld ook de volgende elementen worden meegenomen:
- de infrastructuuruitgaven voor beheer, onderhoud en vernieuwing op de HSL-Zuid;
- de exploitatiesubsidies voor decentrale vervoerders anders dan NS;
- de bij de ov-studentenkaart betrokken rijksmiddelen.
Deze vallen nu echter buiten het kader van deze benchmark van NS en ProRail.
1 Zie bijlage 6 t/m 9 in de weblink van de kamerstukken Midterm reviews van de concessies van NS en ProRail en de internationale benchmark NS en ProRail