Gebruik van trein kan klein deel vluchten vervangen
In 2030 kunnen naar verwachting per jaar ongeveer 5.600 vluchten van en naar 13 Europese steden vervangen worden door de trein. Bij een gemiddelde vliegtuigbezetting van 150 passagiers betekent dit dat per jaar ongeveer 850.000 reizen met de trein in plaats van met het vliegtuig kunnen worden gemaakt. In 2040 gaat het om 11.000 vluchten, wat neerkomt op 1,6 miljoen vliegreizen per jaar. Deze vliegreizen zijn goed voor 6% tot 10% van alle vliegreizen op de 13 verbindingen die het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) heeft onderzocht.
In de notitie 'Substitutiemogelijkheden van luchtvaart naar spoor in 2030 en 2040' beschrijft het KiM in hoeverre luchtreizigers in de toekomst verleid kunnen worden om de trein te pakken. Het kennisinstituut gaat daarbij uit van verschillende ontwikkelingen in het spooraanbod bij verbindingen tussen Amsterdam en 13 steden in Europa: Londen, Bristol, Birmingham, Parijs, Basel, Brussel, Berlijn, Hannover, Hamburg, Düsseldorf, Frankfurt, München en Kopenhagen. Tussen Schiphol en deze bestemmingen zijn er rechtstreekse vluchten. Ook liggen de steden niet verder dan 800 km van Amsterdam.
Het KiM verwacht dat in 2030 ongeveer 850.000 vliegreizen van en naar de 13 Europese steden door een reis met de trein kunnen worden vervangen, en 1,6 miljoen in 2040. Het gaat dan om respectievelijk 6% en 10% van de vliegreizen op deze verbindingen. Daarbij heeft het KiM rekening gehouden met een kortere reistijd en met een toename van het aantal dagelijkse reismogelijkheden voor treinreizigers bij bepaalde relevante verbindingen, zoals een snellere treinverbinding naar Berlijn vanaf eind 2023 of de geplande inzet van meer en snellere intercity's naar Brussel vanaf 2025. In 2040 zijn de verbindingen met Londen, Frankfurt, Parijs en Berlijn samen goed voor twee derde van de berekende verschuiving van vliegtuig naar trein.
De geschatte verschuiving van passagiers naar de trein komt bij een gemiddelde vliegtuigbezetting van 150 passagiers neer op ongeveer 5.600 minder vluchten van en naar Schiphol per jaar in 2030, en 11.000 minder vluchten per jaar in 2040. Ter vergelijking: Schiphol verwerkte in 2022 ruim 422.000 vluchten. De geschatte verschuiving van vliegtuig naar trein in 2030 vormt daarmee ongeveer 1% van dat aantal. In 2040 gaat het om 3%. De capaciteit die hierdoor mogelijk vrijkomt moet wel worden gezien in het licht van de ontwikkelingen in de luchtvaartsector. Capaciteit die vrijvalt kan immers gevuld worden met nieuwe, verdere vluchten.
Minder belemmeringen, meer reizigers van vliegtuig naar trein
Als bovenop reistijdverkortingen en meer dagelijkse reismogelijkheden het ongemak voor transfer-reizigers wordt verminderd en daarnaast de treinreis 20% goedkoper wordt, neemt de verschuiving van vliegtuig naar trein in 2030 toe tot ongeveer 2,4 miljoen vliegreizen en in 2040 tot 3,4 miljoen vliegreizen per jaar. Het gaat dan om respectievelijk 18% en 22% van alle vliegreizen op de 13 verbindingen.
Vooral het verminderen van belemmeringen voor reizigers die op Schiphol overstappen van het vliegtuig naar de trein (of andersom), leidt tot een beduidend hogere verschuiving van het aantal passagiers. Denk bij deze belemmeringen aan het gebrek aan gecombineerde trein-vliegtickets en het ontbreken van bagage-afhandeling. Het verminderen van transferbelemmeringen vereist wel aanzienlijke inspanningen van beheerders en vervoerders in de spoor- en luchtvaartsector.
Mogelijkheden lager dan eerdere schatting
Over het geheel genomen schat het KiM de mogelijkheden voor verschuiving van luchtvaart naar spoorvervoer in 2030 nu lager in dan in 2018 werd geschat. Dit komt onder meer doordat de totale omvang van de luchtvaart op de 13 Europese verbindingen in 2030 ongeveer een vijfde lager is dan destijds ingeschat. De doorwerking van de COVID-19 pandemie is een belangrijke verklaring voor dit verschil. Minder vliegreizen betekent automatisch ook dat er minder reizigers verleid kunnen worden om hun reis per trein te maken in plaats van per vliegtuig.
Alle bovenstaande uitkomsten zijn mede afhankelijk van aannamen van het KiM over de ontwikkelingen in het spooraanbod tot 2030 en 2040 en de effecten daarvan op het gedrag van reizigers en vervoerbedrijven. Deze aannamen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op gepubliceerde plannen van overheden, infrastructuurbeheerders en vervoerders.